FACTCHECK - Niet-gouvernementele milieuorganisaties: experts of populisten?

FACTCHECK - Niet-gouvernementele milieuorganisaties: experts of populisten?

CETS publiceerde recent een ‘position paper’ naar aanleiding van een aantal open brieven van ngo’s over activiteiten in onze sector. De inhoud van deze paper willen wij graag met u delen. VOM is lid van de Europese koepelorganisatie CETS.

Het is één van de taken van onze vereniging VOM om algemene en technische informatie over alle disciplines in oppervlaktebehandeling te communiceren, en onze branche te vertegenwoordigen bij industrie en overheid. In die hoedanigheid is VOM ook lid van de Europese koepelorganisatie CETS.

CETS publiceerde recent een ‘position paper’ naar aanleiding van een aantal open brieven van ngo’s over activiteiten in onze sector. De inhoud van deze paper willen wij graag met u delen. De bedenkingen zijn van de hand van Malte-Matthias Zimmer, mede-bestuurslid van CETS en wij onderschrijven ze volledig.

FACTCHECK - Niet-gouvernementele milieuorganisaties: experts of populisten?

In verband met chemische regelgeving worden er herhaaldelijk documenten verspreid waarvan de wetenschappelijke deugdelijkheid op zijn minst twijfelachtig te noemen is. Sommige hiervan vereisen een meer diepgaand onderzoek om hun objectiviteit te beoordelen hoewel verscheidene auteurs zelfs geen geheim maken van hun partijdigheid. Zelfbenoemde experts komen met eisen en beweringen die, wanneer je ze gedetailleerd onderzoekt, zelfs elke poging tot objectiviteit of wetenschappelijke validiteit missen. Hieronder vindt u enkele opmerkingen van Malte-Matthias Zimmer, hoofd van de afdeling voor milieu- en chemicaliënbeleid bij de Centrale Vereniging voor Oppervlaktetechnologie (ZVO Duitsland) over een actueel voorbeeld.

Onlangs verscheen er een open brief van het Europees Milieu Bureau (EEB) en andere NGO's, gericht aan het Europese REACH-comité. Het bevatte verschillende eisen voor de verdere verwerking van de autorisatieaanvragen die momenteel worden besproken. De argumenten die de open brief aanhaalt, zijn het waard om nader in detail te bekijken. Allereerst is het belangrijk om te weten dat de auteur van de brief chemicus is (volgens ons internetonderzoek alleszins). In de open brief beweert de auteur dat 85 procent van de gevallen van kanker op de werkplek wordt veroorzaakt door blootstelling aan tien chemische stoffen, waaronder chroom. Een carcinogeen effect aan chroom toeschrijven is op zijn minst een grove nalatige leugen. Metaalchroom is onschadelijk voor de gezondheid. Wat de auteur vermoedelijk bedoelt is Chroom(VI). Maar dit onderscheid is niet gemaakt, omdat iedereen 'chromium' kan begrijpen, maar het waarschijnlijk moeilijker heeft met 'chromium (VI)'. Waarschijnlijk is het beoogde effect op de lezer van de open brief nu aanzienlijk hoger maar misleidend.

In verband met de aangehaalde cijfers, verwijst de brief naar een studie van het European Trade Union Institute (ETUI), daterend van oktober 2015. Deze studie omvat een lijst van de chemicaliën die het vaakst kanker op de werkplek veroorzaken (pagina 12). Hier is Chroom inderdaad vermeld als de zestiende van de belangrijkste bepalende factoren (hoewel dit opnieuw vooral Chroom(VI) betekent). Wat de EEB-brief echter niet vermeldt, is dat deze zestiende plaats geen significant aandeel van de 85 procent vertegenwoordigt: het aandeel is kleiner dan 1 procent. Volgens de studie wordt de overgrote meerderheid van kankerziekten veroorzaakt door: asbest, ploegarbeid, minerale oliën en UV-straling. De tiende plaats wordt ingenomen door tabaksrook in de lucht. De twee laatste oorzaken laten de lezer enigszins verbijsterd achter. UV-straling is eigenlijk een algemeen risico in het leven en tabaksrook op de werkplek zou ondertussen tot het verleden moeten behoren. De dieseluitstoot op de zesde plaats is zeker ook moeilijk te isoleren van de alomtegenwoordige effecten van onze huidige maatschappij. Hetzelfde geldt voor minerale oliën.

Als geheel moet de studie in twijfel worden getrokken. Deze stelt namelijk dat jobs in de industrie een aanzienlijke invloed hebben op het aantal kankergevallen. Op pagina 10 wordt echter over het hoofd gezien dat het aandeel van werkgerelateerde kankergevallen ten opzichte van het totale aantal dodelijke gevallen in EU-landen constant is gebleven op ongeveer 2 procent. Dit leert ons een eenvoudige zoekopdracht via het internet. Alleen al het feit dat het geschatte aandeel in Ierland hoger leek te zijn dan in Italië, had in dit verband twijfel moeten oproepen.

Een verdere kritische benadering van de ETUI-studie is verdiend: bijvoorbeeld de verwijzing naar een verouderde paper over kanker-gerelateerde sterfgevallen uit 1981 (pagina 6), die slechts geschatte waarden bevat. Deze twijfelachtige studie werd kennelijk geraadpleegd zonder te worden gecontroleerd en werd als een referentie gebruikt voor de uitspraken van de EEB.

De auteur gaat zelfs verder dan de verklaringen in het onderzoek en beweert dat 'met meer dan 100.000 sterfgevallen per jaar beroepsmatige kanker de belangrijkste doodsoorzaak in de EU is'. Dit is ronduit lachwekkend. Van de 5,26 miljoen dodelijke gevallen in de EU in 2017 was dit percentage 2 procent, wat men onmogelijk de overheersende doodsoorzaak kan noemen. Sterker nog, hart- en vaataandoeningen blijven de eerste plaats innemen - met een ruime marge. In Duitsland waren ze goed voor 39% van alle doodsoorzaken in 2015, in tegenstelling tot 25% voor kanker. Het totale aantal aan kanker gerelateerde sterfgevallen in 2017 bedroeg aldus ongeveer 1,3 miljoen. Zelfs de twijfelachtig hoge schatting van 0,1 miljoen werkgerelateerde gevallen is geen 'belangrijke doodsoorzaak' bij kanker. In de open brief van de EEB is puur populistisch. De auteur stelt ook dat aanbieders van alternatieve technologieën duidelijk hebben verklaard dat er alternatieven op de markt beschikbaar zijn. Dit is geen verrassing: deze leveranciers hadden zich nauwelijks een beter advertentieplatform kunnen voorstellen. Ze hebben echter nog nooit een echt bewijs geleverd, zoals bijvoorbeeld in de trant van een autorisatieaanvraag. Het ontbreken van marktpenetratie na vele decennia van aanwezigheid op de markt duidt niet op een technologische doorbraak. Zelfs met slechts een rudimentaire ervaring in de markt en technologische implementatie, is dit duidelijk.

Om de mogelijkheden van alternatieve technologieën te bewijzen, verwijst de auteur naar een open brief aan de Commissie van de FIPRA (Alliantie van PVD-aanbieders). Deze open brief maakt vergelijkingen met de milieuschandalen die in de jaren negentig in de VS werden onthuld. Deze schandalen hebben echter niets gemeen met de verantwoorde omgang met chroomtrioxide in de oppervlaktetechnologie, een sector die al jarenlang wordt gereguleerd. De referentie is misplaatst, populistisch en misleidend. De oproep van de EEB aan de REACH-commissie is gebaseerd op deze voorbijgestreefde verklaringen - waaronder enkele verklaringen die geuit zijn door concurrerende sectoren - en komt tot de conclusie dat: "De door de aanvragers ingediende aanvragen voor autorisatie (AfA) tonen niet aan dat alternatieven niet beschikbaar zijn." Deze arbitraire uitspraak heeft een bijna dogmatisch karakter.

Het is een vreemd dat de auteur het gebrek aan fundamentele informatie niet heeft opgemerkt. En de vraag rijst of zij zich bewust is van de gevolgen van haar eisen. Realistische inzichten kunnen alleen worden verkregen door praktische ervaring met klanten, de markt en complexe technische onderlinge verbanden. Deze ervaring ontbreekt duidelijk in het besproken voorbeeld. Met zijn eisen brengt de EBB het voortbestaan van bedrijven bewust in gevaar; Bedrijven waarin toegewijde mensen werken die vertrouwen hebben in de technologieën die zij gebruiken en in de door hen vervaardigde producten. De werknemers en hun gezinnen vertrouwen hierop. Samen met de ondernemers zorgen ondernemingsraden en managers voor continuïteit en veiligheid.

De roekeloosheid waarmee het lot van veel mensen hier wordt beïnvloed, op basis van wat niet eens halve waarheden zijn, kan alleen als onverantwoord worden omschreven.